Dit artikel is in 2015 verschenen in HJK, De wereld van het jonge kind.
Ouderbetrokkenheid bij het tegengaan van pesten. Waarom en hoe?
Door: Coby van Niejenhuis, Gijs Huitsing, René Veenstra
De laatste jaren is pesten onderwerp van een brede maatschappelijke discussie. Veelal wordt gepleit voor een actieve rol van de school en leerkrachten bij het tegengaan van pesten. Om pesten tegen te gaan is het betrekken van ouders echter onontbeerlijk. In dit artikel wordt hier aandacht aan besteed. Waarom is het noodzakelijk om ouders vroegtijdig te betrekken bij wat er op school gebeurt? Wat moet de school doen om deze ouderbetrokkenheid bij het tegengaan van pesten tot stand te brengen en in stand te houden?
Samen invulling geven
School en ouders hebben hetzelfde doel. Beiden willen het beste voor een kind bereiken. Ze weten echter niet altijd van elkaar wat ze bedoelen met ‘het beste’. Ook is niet altijd duidelijk of ze dezelfde opvattingen hebben over hoe dit kan worden bereikt. Daardoor kunnen school en ouder elkaar (onbewust) tegenwerken. Om dit te voorkomen, is het van belang dat zij hierover met elkaar communiceren. Als school en ouders een gezamenlijke invulling geven aan ‘het beste voor een kind’, kunnen ze elkaar ondersteunen en aanvullen. Samenwerking tussen school en ouders is van belang voor de ontwikkeling van kinderen, ook bij het tegengaan van pesten.
Vroegtijdig aandacht voor pesten
Om pesten tegen te gaan is het niet alleen voor kinderen maar ook voor ouders en leerkrachten belangrijk om te weten wat pesten is. Pesten is het herhaaldelijk en opzettelijk kwetsen van iemand die zich niet goed kan verdedigen (Olweus, 1993). Daarmee verschilt pesten van plagen (bij plagen is geen machtsverschil) en een ruzie of conflict (beide zijn meestal niet langdurig). Pesten heeft langdurige negatieve gevolgen voor alle betrokkenen: slachtoffers, pesters én omstanders (Arseneault, Bowes, & Shakoor, 2010; Ttofi, Farrington, Loesel, & Loeber 2011).
Pesten begint al in de kleuterklas en komt daar zelfs relatief veel voor (Perren & Alsaker, 2006; Verlinden e.a., 2014). Naarmate kinderen ouder worden nemen ze een stabielere rol in en neemt het aantal gepeste kinderen af (Smith, Madsen, & Moody, 1999). Dit is niet verwonderlijk. Kleuters verkeren dagelijks in een groep leeftijdsgenoten waar ze met hun gedrag experimenteren. Al kijkend en handelend leren ze hoe ze met anderen om kunnen gaan. In deze exploratieve fase is het voor kleuters belangrijk om aandacht te hebben voor fijn gedrag en vervelend gedrag, waaronder pesten. Het tijdig voorkomen en oplossen hiervan kan voorkomen dat kinderen in een stabiele negatieve rol terechtkomen.
Ouderbetrokkenheid bij pesten
Pesten vindt doorgaans plaats binnen de schoolcontext. De regie in het tegengaan van pesten ligt dan ook bij de school. Pesten is onderdeel van een groepsproces (Huitsing, Van der Meulen, & Veenstra, 2012), waarbij de leerkracht de aangewezen persoon is om het groepsproces te herkennen en te beïnvloeden (Veenstra, Lindenberg, Huitsing, Sainio, & Salmivalli, 2014). Ouders zijn echter een belangrijke partner in het tegengaan van pesten. Het is essentieel dat school en ouders hierover op één lijn zitten. Alleen dan kan de invloed van ouders op hun kind én de kennis die zij hebben over hun kind worden gebruikt in het voorkomen, signaleren en aanpakken van pesten.
Vorm geven aan algemene ouderbetrokkenheid
Ouderbetrokkenheid bij pesten is onderdeel van algemene ouderbetrokkenheid. Dat wil zeggen dat er sprake is van ‘een niet vrijblijvende, gelijkwaardige samenwerking tussen ouders en school, waarin ouders en school vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid werken aan de (school)ontwikkeling van het kind (de leerling)’ (De Vries, Cox, Heldoorn, & Galjaard, 2014). Als hier geen sprake van is, is het onmogelijk om ouderbetrokkenheid bij een gevoelig onderwerp als pesten tot stand te brengen.
Ouderbetrokkenheid bij het tegengaan van pesten kan op verschillende manieren worden gerealiseerd.
a) Maak vroegtijdig duidelijk waar de school voor staat – visie op de voorgrond
Ontwikkel als school een visie en profileer jezelf hiermee. Hierdoor kunnen ouders een bewuste schoolkeuze maken voor hun kind. Deze visie is een basis die in principe niet ter discussie staat en die centraal staat in de verdere samenwerking tussen school en ouders. Zij kan worden vermeld op de website, tijdens rondleidingen en intakegesprekken.
Voorbeeldvragen voor het formuleren van een visie op ouderbetrokkenheid bij pesten zijn:
- Wat verstaat de school onder pesten? Wie zijn erbijbetrokken? Waarom zijn zij betrokken? In hoeverre probeert de school pesten te voorkomen, signaleren en aan te pakken? Zijn er verschillen in de onder- en bovenbouw? Hoe past de aanpak van pesten binnen het pedagogisch beleid?
- Waarom wil de school ouders betrekken bij het tegengaan van pesten? Wat kunnen ouders van de school verwachten? En vice versa?
b) Maak van de ouders een hechte groep – collectieve contactmomenten
Net als kinderen, vormen ouders een groep waar zich allerlei processen voordoen. Het groepsproces bij ouders kan worden versterkt door onderling contact te stimuleren. Hierbij kunnen ouders bijvoorbeeld, net als kinderen, leren hoe ze met elkaar behoren om te gaan. Ook kunnen ouders elkaar ondersteunen bij (opvoedkundige) vragen. Bovendien zijn ouders die betrokken zijn bij elkaar, meer betrokken bij de school. Zie onderstaande tabel voor voorbeelden van collectieve.
Contactmoment | Aandacht voor pesten |
Jaaropening: | Een schoolbrede inleiding waarbij de visie op pesten en ouderbetrokkenheid aan de orde komt. Daarna opsplitsen naar klas waarbij de leerkracht aangeeft hoe de visie wordt vormgegeven in de betreffende (kleuter)klas. |
Ouderavond: | Leerkracht en ouders formuleren wederzijdse verwachtingen in het voorkomen, signaleren en aanpakken van pesten. |
Weekafsluiting: | Vertoning van filmpjes waarin kleuters oefeningen uit de anti-pestlessen uitvoeren. |
Oudertraining: | De school biedt ouders een training opvoeden aan en relateert opvoedingsstijl aan het sociale gedrag van het kind (waaronder pestgedrag). |
c) Versterk de band tussen leerkracht en ouders – individuele contactmomenten
Hoe eerder goed contact wordt gelegd tussen leerkracht en ouders, hoe beter. Individueel contact is uitermate geschikt om inzicht te krijgen in de achtergrond van het kind. Er is ruimte om te praten over zaken die van invloed zijn op de betrokkenheid bij het kind. Met deze vorm van contact worden ook de ouders bereikt die ondervertegenwoordigd zijn op collectieve contactmomenten: laag opgeleide ouders en ouders die de Nederlandse taal niet goed beheersen (Lusse, 2013). Voorbeelden van individuele contactmomenten zijn huisbezoek, telefonisch contact en inloopmomenten bij de leerkracht.
Tijdens deze contactmomenten kan aandacht worden besteed aan de sociale ontwikkeling door te praten over of het kind zich fijn voelt in de klas en in hoeverre het kind bijdraagt aan een goed klimaat in de klas. Hierbij kan worden gesproken over pesten door gezamenlijk pestsignalen door te lopen (zie volgend kader). Tevens kan er aandacht zijn voor de wederzijdse verwachtingen in het signaleren, voorkomen en aanpakken van pesten.
Signalen die er op kunnen wijzen dat een kind wordt gepest
Anders dan voorheen kan er bij gepeste kinderen sprake zijn van: – weinig contact met andere kinderen; – veel aandacht vragen van leerkracht; – betrokkenheid bij opstootjes in klas of op plein; – als laatste worden gekozen bij indeling groepjes; – (school)ziek, psychosomatische klachten als buikpijn of hoofdpijn; – bedplassen, verstoorde nachtrust; – verwondingen, ‘kwijtgeraakte’ of beschadigde kleding of spullen; – negatieve stemmingen, angsten, depressie; – verminderde schoolprestaties.
|
Schriftelijk of digitaal contact kan dienen als aanvulling van de collectieve en individuele contactmomenten. Het kan worden gebruikt om ouders tussentijds op de hoogte te houden zodat ze bepaalde onderwerpen op het netvlies houden. Hoewel mondeling contact altijd de voorkeur verdient omdat dit mogelijkheid biedt tot interactie, kán schriftelijk en digitaal contact een efficiënt middel zijn om het gesprek op gang te houden.
d) Informeer ouders tussentijds – schriftelijk of digitaal contact
Ook deze communicatie kan worden toegespitst op pesten. Zo kunnen leerkracht en kinderen samen een nieuwsbrief maken over hoe ze met groepsvorming bezig zijn. Aangezien kleuters nog niet actief mee kunnen schrijven, kan hierin veel beeldend materiaal op worden genomen zoals foto’s en tekeningen. Aanvullend kan de leerkracht ouders handvatten bieden voor het gesprek thuis (zie volgend kader). Gezamenlijk huiswerk voor ouders en kind kan aansluiten op oefeningen op school. Een kaartje kan een ‘pluim’ zijn van de leerkracht over het sociale gedrag van het kind binnen de klas.
Tips voor ouders om het gesprek aan te gaan met hun kind
Om te achterhalen hoe oudere kleuters zich op school voelen, kun je gezamenlijk terug kijken op de dag door vragen te stellen als:
Voor jonge kleuters is het terug kijken op de dag moeilijk. Alternatief hiervoor samen een boekje lezen waarin pesten direct of indirect aan bod komt. Hierbij kunnen vragen worden gesteld als:
|
Cruciaal bij ouderbetrokkenheid is de houding van de school. De school moet uitstralen dat ze de ouders ziet als gelijkwaardige samenwerkingspartners die medeverantwoordelijkheid dragen voor de (school)ontwikkeling van hun kind. Als de school een positieve, laagdrempelige houding heeft richting ouders, voelen zij zich welkom.
De samenwerking loopt spaak, ondanks gezamenlijk doel
Ouderbetrokkenheid is van groot belang bij de aanpak van pesten, de aanpak hiervan vergemakkelijkt immers als ouders en school op één lijn zitten. Dit is niet vanzelfsprekend; de leerkracht kent het kind vooral op school en denkt aan zijn of haar rol in de groep. Ouders kennen hun kind vooral thuis en denken aan hun individuele kind. Ondanks het gezamenlijke doel (‘het beste voor een kind’), kunnen ze dus tegenstrijdige ideeën hebben over wat dat doel precies inhoudt en hoe dit bereikt kan worden. Dit kan het moment zijn waarop de samenwerking spaak loopt. Tips in dergelijke situaties (zie Munniksma, Huitsing, Oldenburg, Van der Ploeg, & Veenstra, 2014):
- Onderhoud face-to-face contact: Elkaar direct spreken biedt ruimte voor non-verbale communicatie. Dit is de meest informatieve en directe vorm van contact met de minste kans op miscommunicatie.
- Toon begrip: Geef ouders de ruimte. Erken hun emoties. Toon interesse door vragen te stellen. Toon waardering voor hun inzet.
- Benoem de deskundigheid van ouders: Benoem waar de deskundigheid van de ouders ligt.
- Maak aanspraak op de verantwoordelijkheid van ouders: Vraag ouders wat zij zelf denken te kunnen doen, wat zij zien als hun rol.
- Maak verwachtingen expliciet: Vraag ouders welke verwachtingen zij hebben van de school en vertel ze welke verwachtingen de school van hen heeft.
- Wees duidelijk, eerlijk en realistisch: Maak afspraken die waar te maken zijn om te voorkomen dat het vertrouwen (verder) wordt geschaad. Geef hierbij de eigen grenzen aan.
- Wees bereikbaar: Onderhoud kleine contactmomenten tussendoor. Bijvoorbeeld in de wandelgangen of telefonisch. Hierdoor is het contact laagdrempelig en is de kans op (verdere) escalatie kleiner.
Conclusie
Pesten is een veel voorkomend probleem dat al op jonge leeftijd begint. Omdat pesten veelal plaats vindt binnen de context van de school en het onderdeel van een groepsproces is, ligt de regie van het tegengaan van pesten bij de school. De school heeft ouders hierbij nodig. Vanaf het moment dat kinderen op school zitten is samenwerking tussen school en ouders in het tegengaan van pesten onmisbaar. Om samenwerking te realiseren kan de school op verschillende manieren ouderbetrokkenheid realiseren: het formuleren van een visie, het versterken van het groepsgevoel bij ouders, het versterken van de relatie tussen de leerkracht en ouders en het optimaliseren van de communicatie tussen school en ouders. Daarnaast is een open houding naar ouders prettig. Zo voelen zij zich daadwerkelijk samenwerkingspartners die medeverantwoordelijkheid dragen bij het tegengaan van pesten. Dit vraagt om een positieve, laagdrempelige houding ten opzichte van ouders waarbij hun inbreng gewaardeerd wordt.
Referenties
Arseneault, L., Bowes, L., & Shakoor, S. (2010). Bullying victimization in youths and mental health problems: ‘Much ado about nothing’? Psychological Medicine, 40(5), 717-729. doi:10.1017/S0033291709991383
Huitsing, G., Meulen, M. van der, & Veenstra, R. (2012). Pesten als groepsproces. In F. Goossens, M. Vermande & M. van der Meulen (red.), Pesten op school: Achtergronden en interventies. (pp. 81-97). Amsterdam: Boom Lemma.
Lusse, M. (2013). Een kwestie van vertrouwen: Een ontwerpgericht onderzoek naar het verbeteren van het contact met ouders in het ‘grootstedelijke’ vmbo als bijdrage aan preventie van schooluitval. Rotterdam: Rotterdam University Press.
Munniksma, F., Huitsing, G., Oldenburg, B., Ploeg, R. van der, & Veenstra, R. (2014). Samenwerken tegen pesten. In R. Oostdam, & P. de Vries (red.), Samenwerken aan leren en opvoeden. (pp. 211-224). Bussum: Coutinho.
Olweus, D. (1993). Bullying at school: What we know and what we can do. Malden, MA: Blackwell.
Perren, S., & Alsaker, F. D. (2006). Social behavior and peer relationships of victims, bully-victims, and bullies in kindergarten. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47(1), 45-57. doi:10.1111/j.1469-7610.2005.01445.x
Smith, P. K., Madsen, K. C., & Moody, J. C. (1999). What causes the age decline in reports of being bullied at school? towards a developmental analysis of risks of being bullied. Educational Research, 41, 267-285.
Ttofi, M. M., Farrington, D. P., Loesel, F., & Loeber, R. (2011). The predictive efficiency of school bullying versus later offending: A systematic/meta-analytic review of longitudinal studies. Criminal Behaviour and Mental Health, 21(2), 80-89. doi:10.1002/cbm.808
Veenstra, R., Lindenberg, S., Huitsing, G., Sainio, M., & Salmivalli, C. (2014). The role of teachers in bullying: The relation between antibullying attitudes, efficacy, and efforts to reduce bullying. . Journal of Educational Psychology, 106, 1135-1143.
Verlinden, M., Veenstra, R., Ringoot, A. P., Jansen, P. W., Raat, H., Hofman, A., . . . Tiemeier, H. (2014). Detecting bullying in early elementary school with a computerized peer-nomination instrument. Psychological Assessment, 26(2), 628-641. doi:10.1037/a0035571
Vries, P. de, Cox, H., Heldoorn, G., & Galjaard, H. (2014). Ouderbetrokkenheid voor elkaar. in tien stappen naar een goede samenwerking tussen school en ouders. Amersfoort: CPS.