In deze blog schrijft prof. dr. René Veenstra, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen, over de gevolgen van een zwakke sociale binding van kinderen met hun ouders en leraren. Uit zijn onderzoek blijkt dat deze kinderen een grotere kans lopen om te gaan spijbelen. Deze blog is in 2009 verschenen bij NEMO Kennislink.
Goede band met leerkrachten en ouders voorkomt spijbelen
Kinderen die een zwakke sociale binding met hun ouders en leraren hebben, lopen een grotere kans om te gaan spijbelen. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van René Veenstra en zijn collega’s van de Rijksuniversiteit Groningen. Een mentor die de band tussen kind, school en ouders probeert te versterken, zou uitkomst kunnen bieden.
Een derde van de leerlingen in het voortgezet onderwijs spijbelt wel eens. Een deel daarvan spijbelt wekelijks en een klein deel zelfs dagelijks. Spijbelen lijkt onbetekenend omdat zo veel leerlingen wel eens spijbelen en de meesten slechts af en toe spijbelen. Maar regelmatig spijbelen kan ernstige gevolgen hebben en vroeg beginnen maakt het nog erger. Tot nu toe was in Nederland zo goed als niets bekend over spijbelen op jonge leeftijd. Recent onderzoek van René Veenstra, Siegwart Lindenberg, Frank Tinga en Johan Ormel heeft daar verandering in gebracht.
Harde kern spijbelaars onder de loep
Aan het einde van het basisonderwijs wordt ongeveer 13 procent van de kinderen als spijbelaar gerapporteerd. Twee tot drie jaar later is dit percentage gestegen tot 19 procent. Dit blijkt uit gegevens van TRAILS (TRacking Adolescents’ Individual Lives Survey), een groot onderzoek naar de ontwikkeling van meer dan tweeduizend jongens en meisjes. Om spijbelgedrag te onderzoeken, hebben de onderzoekers zich gericht op de 5 procent van leerlingen die spijbelt aan zowel het einde van het basisonderwijs als het begin van het voortgezet onderwijs. Dit zijn dus leerlingen die ver voor het einde van de leerplichtige leeftijd geregeld wegblijven van school. Vaak weten ouders maar ook leerkrachten niet dat ze spijbelen.
Sociale binding doet ertoe
Leerlingen met een zwakke sociale binding aan ouders en leerkrachten, vertonen duidelijk meer kans op spijbelgedrag, zo blijkt uit het onderzoek. Sociale binding aan klasgenoten bleek niet gerelateerd aan spijbelen. Sociale binding is alleen relevant als het binding is aan anderen die de juiste normen voorstaan. Ouders en leerkrachten vinden naar school gaan belangrijk. Van leeftijdsgenoten kan dat niet per definitie gezegd worden.
Zelfcontrole door denken aan ouder of leraar
Naast sociale binding zou ook de mate van zelfcontrole invloed kunnen hebben op het spijbelgedrag van jongeren. Het effect van zelfcontrole op spijbelen blijkt echter vooral via sociale binding te verlopen: Jongeren met een sterke zelfcontrole hebben vaker een goede binding met ouders en leerkrachten, die spijbelen afkeuren. Uit eerder wetenschappelijk onderzoek weten we dat het denken aan norm-relevante anderen waarmee iemand een goede binding heeft bepaalde doelen kan activeren of blokkeren. Dus als een kind aan ouders of leerkrachten gehecht is neemt de aantrekkelijkheid van spijbelen alleen al af door aan hen te denken. Alles wijst er dus op dat de sociale binding met ouders en leerkrachten het zelfregulerend vermogen van jongeren vergroot.
Scheiding verhoogt de kans
Opvallend is verder dat jongens meer spijbelgedrag vertonen dan meisjes. Daarnaast is gebleken dat wanneer de ouders van kinderen gescheiden zijn, ook de kans op spijbelgedrag verhoogt. Van de jongens behoort 6 procent tot de harde kern spijbelaars. Bij de meisjes is dat 4 procent. Wanneer de ouders gescheiden zijn, stijgen die percentages naar 13 procent voor jongens en 11 procent voor meisjes. Ook kinderen waarbij de lichamelijke puberteit relatief vroeg is aangebroken behoren vaker tot de spijbelaars. Kinderen uit een lager sociaal milieu spijbelen eveneens vaker, al is die invloed vrij gering.
Bijstaan door een mentor
Wat betekenen deze bevindingen nu in de praktijk? Belangrijk is dat de aanwezigheid van leerlingen op school nauwlettend wordt gevolgd. Een school moet ouders altijd zo snel mogelijk informeren als een leerling afwezig is. Kinderen die al op de basisschool beginnen te spijbelen zouden verder moeten worden bijgestaan door een mentor, iemand die het gedrag van de spijbelaar nauwlettend volgt en de binding tussen scholier, gezin en school probeert te versterken. Wanneer jonge spijbelaars geen hulp krijgen dan is de kans groot dat ze in een negatieve spiraal terecht komen. Spijbelen in het basisonderwijs is, zo is al eerder bewezen, een voorbode voor delinquent gedrag, roken en drinken, en schooluitval.
René Veenstra is hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek maakt deel uit van TRAILS, een grote studie naar de psychische, sociale en lichamelijke ontwikkeling van kindertijd tot in de volwassenheid in de algemene bevolking. Dit onderzoek naar spijbelen is verschenen in het vaktijdschrift International Journal of Behavioral Development.
Bron:
Veenstra, R., Lindenberg, S., Tinga, F., & Ormel, J. (2010). Truancy in late elementary and early secondary education: The influence of social bonds and self-control. The TRAILS study. International Journal of Behavioral Development, 34(4), 302-310. DOI: 10.1177/0165025409347987